Wie wint de woordenschatwedstrijd?
Ik dacht altijd dat het Engels een veel grotere woordenschat had dan het Nederlands. Zoals zoveel dingen in het leven, blijkt ook dat iets anders te liggen. Mijn inschatting had vooral te maken met het gevoel dat er zo ongelooflijk veel synoniemen bestaan in het Engels. Dat van die hoeveelheid synoniemen klopt wel zo’n beetje en heeft onder andere te maken met de grote invloed van zowel het Germaans én Romaans op deze taal, terwijl in het Nederlands die Romaanse invloed veel minder groot is: neem bijvoorbeeld het Nederlandse woord ‘vrijheid’, waar je in het Engels twee opties voor hebt, ‘liberty’ (Romaanse wortels) en ‘freedom’ (Germaanse wortels). Daarnaast wordt het Engels ook door zoveel mensen op zoveel verschillende plaatsen in de wereld gesproken dat het tempo waarop nieuwe woorden ontstaan hoger ligt dan in het Nederlands.
Een oneindig aantal woorden
Precies vaststellen hoeveel woorden een taal heeft is echter ondoenlijk, niet alleen omdat een levende taal geen moment precies hetzelfde is, maar ook omdat je dan moet gaan nadenken over wanneer je iets meetelt als woord en dan wordt het al snel een saaie, taaie, technische discussie. Een groot verschil, bijvoorbeeld, tussen onze taal en het Engels is dat in het Nederlands veel vaker woorden worden samengesteld. Wanneer je elke samenstelling weer als een nieuw woord zou tellen heb je in het Nederlands eigenlijk een oneindig aantal woorden en oneindig wint het natuurlijk van elk ander getal.
In het Nederlands heb je eigenlijk een oneindig aantal woorden en oneindig wint het van elk ander getal
Toen ik een aantal jaar in Londen woonde en nog dacht dat het Engels veel rijker was dan het Nederlands, verbaasde het me telkens weer als ik ergens tegenaan liep waar in het Engels geen woord voor bestaat. ‘Voorsorteren’ om maar iets te noemen. Mijn Engelse vrienden kwamen met ‘changing lanes’ als de frase die het dichtst in de buurt kwam, maar dat is toch niet helemaal hetzelfde. Toch sorteren ook Britten dagelijks voor, ook al is het in spiegelbeeld.
De aantrekkingskracht van het Engels
Hoewel het Nederlands mijn moedertaal is en ik daardoor blijkbaar een onbeperkte woordenschat tot mijn beschikking heb, merk ik toch dat het vaak makkelijker is om me uit te drukken in het Engels. Niet in pogingen om hip of cool of kaas te zijn, maar gewoon omdat die taal zoveel termen en uitdrukkingen lijkt te hebben die precies overeenkomen met wat ik bedoel/voel/vind. Het Nederlands voelt dan soms stram, stijf, grof, ongenuanceerd. Wat is dat toch aan het Nederlands, dat ik en ook veel van mijn vrienden ons op momenten meer thuis voelen bij een vreemde taal? Ik kan er psychologie van de koude grond op loslaten met ‘door jezelf in het Engels uit te drukken houd je een bepaalde afstand tot de ander en je eigen gevoelens en dat voelt veiliger dan het gebruiken van Nederlands dat zoveel dichter op de huid zit’.
Wat is dat toch aan het Nederlands, dat ik en ook veel van mijn vrienden ons op momenten meer thuis voelen bij een vreemde taal?
Wat ook precies de reden moge zijn, de onbeperkte woordenschat van het Nederlands leidt er blijkbaar niet toe dat ik altijd makkelijk de woorden kan vinden die ik zoek en de natuurlijke aantrekkingskracht van het Engels kan weerstaan wanneer ik met mijn Nederlandse vrienden praat. Toch vind ik dat irritant, omdat taal en dus zeker ook mijn moedertaal me lief is en ik graag een bijdrage wil leveren aan haar voortbestaan, hoe bescheiden ook. Misschien dat het zou helpen om nieuwe Nederlandse woorden te verzinnen voor Engelse termen waar nu nog geen fatsoenlijk Nederlands equivalent voor bestaat. Neem nou het woord ‘sibling’ of het Duitse ‘Geschwister’. Even spelen met Google translate en dan blijken veel meer talen hier gewoon een woord voor te hebben. Waarom het Nederlands niet?! Ik wil hier een woord voor. Help mij zoeken naar een nieuw woord, alsof het voortbestaan van het Nederlands ervan afhangt!